woensdag 30 maart 2016

Belangenverstrengeling?

Wetgeving en jurisprudentie geven aan wat wel en niet kan en dat geldt ook voor belangenverstrengeling bij raadsleden. Toch blijkt dit vrij interpreteerbaar te zijn, zo heb ik helaas mogen ervaren. 
In het dagelijks leven ben ik werkzaam bij een dienstonderdeel van een ministerie. Op mijn loonstrookje prijkt het rijkslogo. Ik ben dus rijksambtenaar. Werkzaam bij een organisatie die trots is op de onafhankelijke rol. Mijn werk houdt in dat ik gezins-, opvoedings- en gezagssituaties van minderjarigen in ernstig bedreigende situaties analyseer en daarover de kinderrechter adviseer. Dat ik jeugdzorg in mijn portefeuille heb zal niemand verbazen. Ik heb immers kennis op dat vlak. Tot dusver geen enkel probleem. 

Totdat er ineens anders over wordt gedacht. Op basis van jurisprudentie zou er namelijk nu wel sprake zijn van belangenverstrengeling bij een beleidsnota met betrekking tot de jeugdhulp. Zou ik vanwege mijn beroepsachtergrond daar geen amendement over mogen indienen, aldus de griffier. Ik zou daar door de voorzitter in de raadsvergadering op worden aangesproken. Waarom ik nogal boos op deze mededeling van de griffier reageerde begreep ze niet, want ik kon de amendementen toch door iemand anders laten indienen. Waarschijnlijk doelend op mijn fractiegenoot in de raad. 

In het kennismakingsgesprek met de voorzitter is mij destijds gezegd dat er voor mij als raadslid geen belemmeringen zijn. Ik ben niet van baan veranderd, maar kennelijk zouden arresten van de Hoge Raad een gewijzigde omstandigheid zijn. Die gaan overigens over wijziging van bestemmingsplannen.
Uit navraag bij een advocaat en een jurist die hierover gepubliceerd hebben, blijkt dat het in mijn situatie een wat overtrokken reactie is. Met andere woorden, er is geen sprake van belangenverstrengeling. 
Opluchting enerzijds, maar anderszins geeft het moeten verdedigen waarom ik me als gekozen volksvertegenwoordiger niet zomaar de mond laat snoeren een onbevredigend gevoel met een vieze nasmaak.